Stork-arrest
Onderwerpen
‐
Beschermingsconstructie bij overname, opzeggen vertrouwen in de RvC.
Artikelen
‐
art. 2:8 BW, art. 2:161a BW, art. 2:345 BW
Feiten
In 2006 was het bestuur van Stork verwikkeld in een geschil met investeringsfondsen Centaurus en Paulson. De investeringsfondsen, die 32,9% van de aandelen in Stork hielden, hadden bezwaar tegen het beleid van het bestuur van Stork. De investeringsfondsen wilden graag dat enkele onderdelen van Stork zouden worden verkocht en de opbrengsten daarvan zouden worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Het bestuur weigerde echter en de investeringsfondsen verzocht vervolgens het bestuur een buitengewone aandeelhoudersvergadering (BGA) bijeen te roepen. Daarna maakten zij gebruik van hun agenderingsrecht door ervoor te zorgen dat die BGA het vertrouwen in de RvC van Stork zou opzeggen om zo het bestuur van Stork onder druk te zetten. Hierop werd gereageerd door een beschermingsconstructie middels een al bestaande stichting; Stichting Stork oefende haar optierecht uit om beschermingspreferente aandelen in Stork te verkrijgen. Stichting Stork kon zo ingezet worden indien er sprake is van een ongewenste overname door malafide betrokkenen. Hiermee zou de Stichting Stork het merendeel van het stemrecht in de BGA verkrijgen en zo een stokje kunnen steken voor het ontslag van de RvC. De Stichting Stork had dit optierecht verworven uit een eerdere overeenkomst die zij met Stork had gesloten. De investeringsfondsen waren van mening dat de Stichting Stork slechts gebruik had mogen maken van haar optierecht in het geval van een (dreigende) overname, waarvan in casu geen sprake was. Vervolgens verzochten zij de Ok om een onderzoek naar het beleid van Stork in te stellen en een aantal voorlopige voorzieningen te treffen
Rechtsvraag
Is deze vorm van bescherming tegen overnames toegestaan?
Overweging
“(…) Bij hetgeen hiervoor is overwogen voegt zich dat bij het uitoefenen door de Stichting van het recht tot het nemen van de meergenoemde beschermingsprefs en de uitgifte daarvan door Stork vraagtekens zijn te plaatsen. Het in stelling brengen van de als bescherming tegen een vijandige overname of een vijandige overval in het leven geroepen mogelijkheid van uitgifte van preferente aandelen komt immers voorshands voor in strijd te zijn met de redelijkheid en billijkheid die ingevolge artikel 2:8 BW door een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken (onder wie onderscheidenlijk waaronder in het onderhavige geval de Stichting moet worden begrepen) in acht moet worden genomen en staat op gespannen voet met de nog slechts onlangs na uitvoerig publiek en politiek debat in de wet opgenomen wijzigingen in het wettelijke structuurregime met betrekking tot de rechten en bevoegdheden van houders van aandelen in ter beurze genoteerde vennootschappen en met hetgeen dienaangaande is neergelegd in de Nederlandse corporate governance code van 9 december 2003. De Ondernemingskamer zal hierna in het kader van de vraag of wat de geplaatste beschermingsprefs betreft aanleiding bestaat tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen nadere overwegingen aan de uitgifte daarvan wijden. Deze overwegingen worden als hier ingelast beschouwd (…).”
Rechtsregel
Sinds het uitoefenen van de optierechten door de Stichting Stork is zij medegrootaandeelhouder en hebben de investeringsfondsen niet meer de meerderheid in de AVA. Hierdoor kan dus het recht van het opzeggen van het vertrouwen in de RvC geblokkeerd worden, wat in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. Dit wordt dan ook gezien als machtsmisbruik en daarom schorst de Ok het stemrecht dat aan deze aandelen verbonden is. De Ok bepaalde in dit geval echter wel dat er voorlopig geen stemming over het vertrouwen in de RvC mocht plaatsvinden. Hierdoor is het gevaar voor een eventuele overname door de investeringsfondsen voorlopig afgewend.
Relevante artikelen
Art. 2:8 BW:
1. Een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
2. Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Art. 2:161a lid 1 BW:
De algemene vergadering kan bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, vertegenwoordigend ten minste een derde van het geplaatste kapitaal, het vertrouwen in de raad van commissarissen opzeggen. Het besluit is met redenen omkleed. Het besluit kan niet worden genomen ten aanzien van commissarissen die zijn aangesteld door de ondernemingskamer overeenkomstig lid 3.
Art. 2:345 lid 1 BW:
Op schriftelijk verzoek van degenen die krachtens de artikelen 346 en 347 daartoe bevoegd zijn, kan de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam een of meer personen benoemen tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon, hetzij in de gehele omvang daarvan, hetzij met betrekking tot een gedeelte of een bepaald tijdvak. Onder het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon zijn mede begrepen het beleid en de gang van zaken van een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma waarvan de rechtspersoon volledig aansprakelijke vennoot is.
Andere relevante jurisprudentie